Het IJslands paard

‘IJslanders zijn anders’ hoor je vaak zeggen. Wat is er eigenlijk zo bijzonder aan dit ras? Het kleine formaat en de bijzondere kleuren vallen direct op. Maar voor veel IJslanderruiters maken vooral het temperament en de extra gangen van rijden een feest.
Ingrid Claassen verwoordt het mooi.

Karakter

Een typische IJslander is zelfstandig, werklustig, sensibel en vriendelijk. IJslanders zijn echte kuddedieren. De jonge paarden groeien in grote groepen op, vaak in begrazingsprojecten. De kuddegenoten geven elkaar een gedegen opvoeding in respect en communicatie. Iets waar de ruiter later weer profijt van kan hebben. De eerste rit op een IJslander is voor veel ruiters een openbaring. Een echte IJslander denkt voorwaarts, dus loopt uit zichzelf. Niet te vergelijken met het gemiddelde manegepaard! Bij veel IJslanders valt ook hun sensibiliteit op. Lichte hulpen zijn vaak voldoende om het paard aan het werk te zetten. En bij de versnelling komt de sensatie: de tölt!

De gangen

Het zal niemand verbazen dat de IJslander, net als ieder paard, kan stappen, draven en galopperen. Maar een gangenpaard kan meer! De IJslander heeft nog twee versnellingen tot zijn beschikking: de tölt en de telgang.

Tölt

In de tölt zijn het paard zijn benen hetzelfde neer als in de stap. Het gaat alleen wat sneller. Of veel sneller: kijk maar eens naar een IJslander die in vliegende rentölt langskomt. In de tölt heeft het paard geen zweefmoment. Dat betekent dat er altijd een voet aan de grond is, het paard maakt dus geen ‘sprongetje’. En daardoor zit een goede tölt zeer comfortabel, ook op hoge snelheid. In een goede tölt loopt de IJslander sterk verzameld met veel oprichting van de voorhand. Het paard heeft een trotse houding, gecompleteerd door het ritmisch meedeinen van de staart.

Telgang

In de telgang beweegt de IJslander de twee benen aan één kant tegelijk. Dus eerst gaan het linker achter- en voorbeen tegelijk naar voren, dan het rechter achter- en voorbeen. Daartussen is een zweefmoment: alle vier de benen zijn even los van de grond. In deze gang kan de IJslander erg hard gaan. Je ziet ook vaak IJslanders in een langzame telgang lopen. Uit de benaming schweinepass blijkt al wel dat deze vorm van ‘telgang’ niet gewaardeerd wordt. Niet alle IJslanders kunnen telgangen. Paarden met alleen tölt noemt men viergangers; als ze ook aanleg hebben voor telgang spreekt men van vijfgangers.

Bij veel IJslanders lopen de gangen min of meer in elkaar over. Het vraagt daardoor wel wat techniek en veel gevoel van de ruiter om de verschillende gangen goed te rijden. Die complexiteit maakt voor veel IJslanderruiters het rijden alleen maar boeiender. Ruiters die een natuurtölter treffen hebben het overigens beduidend makkelijker: dit soort IJslanders tölt altijd en overal, onder alle omstandigheden.

Geschiedenis

Rond het jaar 800 brachten de Vikingen Europese paarden naar IJsland. Ruim honderd jaar later gingen de IJslandse grenzen nagenoeg op slot voor paarden. Sinds die tijd zijn er nauwelijks nieuwe paarden naar IJsland gekomen. Daardoor lijkt de huidige IJslander nog heel sterk op het Europese oerpaard. Door de barre omstandigheden op IJsland – vulkaanuitbarstingen, extreme koude, hongersnoden – overleefden alleen de sterkste paarden. En dat zien we nu nog terug in de hardheid en gezondheid van de IJslander. Door de bijzondere omstandigheden op IJsland ontwikkelden de paardjes een opmerkelijk oriëntatievermogen, een grote zelfstandigheid en intelligentie, en veel koelbloedigheid. Paniekerige paarden, die er blind vandoor gaan, overleven immers niet in een landschap met ravijnen. Koelbloedig wordt wel geassocieerd met sloom of flegmatiek, maar dat geldt zeker niet voor de IJslanders. Ze zijn vaak juist voorwaarts en sensibel. In combinatie met de vaak wat complexe gangen, zijn IJslanders daarom geen uitsproken kinderpony’s.